Een artikel voor OASE #85, 2011.
De laatste tijd wordt vanwege de recessie en krimp de onvoorspelbaarheid van vastgoed-ontwikkelingen steeds groter. Projecten lopen vast, terreinen liggen braak en gebouwen staan leeg. Waar sommigen nog geloven dat het ooit wel weer goed komt met de bouwproductie en dat we straks op de oude, grote voet verder kunnen, menen anderen dat we op een totaal nieuwe manier zullen moeten gaan werken omdat met de huidige crisis ook de tijden vergoed veranderd zijn.1
De bevolking zal de komende vijftig jaar niet meer zo snel groeien als de afgelopen vijftig jaar, de aandacht is verlegd van uitbreiding van de stad naar de bestaande stad, informatietechnologie en internet maken organisatie-structuren steeds platter en daarnaast is wereld is minder maakbaar, complexer en dynamischer geworden dan een aantal decennia terug. Bij deze veranderingen hoort ook een nieuwe manier van ontwikkelen en beheren van de alledaagse gebouwde omgeving, waarbij met name ‘tijd’ en ‘onbepaaldheid’ belangrijke factoren worden.
Als men ontwikkeling en beheer niet meer als twee onafhankelijke, zelfstandige disciplines ziet maar hen laat samensmelten kan op de geschetste veranderingen worden ingespeeld. Ontwikkelend beheer is een strategie waarbij ontwikkeling en beheer zowel organisatorisch als beleidsmatig, financieel en ontwerptechnisch één worden, zodat de bestaande stad zich op een meer natuurlijke manier kan ontwikkelen en in staat is ruimte te geven aan ontwikkelingen in en impulsen uit de samenleving.2
In plaats van dat een gebouw, straat, buurt of wijk na oplevering steeds minder waard wordt – stilstand is immers achteruitgang – krijgen zij bij ontwikkelend beheer de kans om zich voortdurend opnieuw uit te vinden en te herschrijven. Zoals veel ‘vanzelf’ gegroeide binnensteden in de loop der eeuwen zijn gevormd, en vele oudere woonhuizen eeuwenlang aan uitbreiding en transformatie onderhevig waren. Ontwikkelend beheer geeft ruimte aan dergelijke groeiscenario’s, sluit aan op de hernieuwde aandacht voor de bestaande stad en het bewustzijn dat deze stad nooit af is en biedt een redelijk risicoarme en toegankelijke manier van financieren.3 Het is een strategie waarbij de factor tijd op een natuurlijke manier plaats krijgt binnen het ontwerp- en beheerproces en opgevat wordt als instrument waarbinnen waarde zich kan ontwikkelen.
Nieuwe context, nieuwe mentaliteit
De context van de stedenbouw is de laatste decennia behoorlijk veranderd. Van stadsuitbreiding in spreekwoordelijke ‘lege’ weilanden rondom de stad is het accent verschoven naar binnenstedelijke ontwikkeling waarbij wordt ingegrepen in bestaand stedelijk weefsel. Ondertussen is sprake van relatief weinig nieuwbouw ten opzichte van een enorme gebouwenvoorraad waarvan een groot deel nog leeg staat ook. We hebben niet zozeer méér gebouwen nodig, maar vooral andere. De groei van de samenleving neemt af, maar de aard van de samenleving is continu aan transformatie onderhevig – denk aan het ontstaan van het nieuwe werken, het toenemend aantal zzp-ers, de vergrijzing, het milieu-en energievraagstuk, het woningtekort voor starters etcetera – en dus hebben we ook andere gebouwen nodig dan 20 jaar geleden. Waar jarenlang gebouwd werd voor een groeimarkt is momenteel de transformatiemarkt de grootste uitdaging.
Naast dergelijke programmatische veranderingen is ook sprake van ontwikkelingen op het gebied van organisatie. De Nederlandse ruimtelijke ordening kende de afgelopen eeuw een steeds grotere mate van top-down regulering, uniformiteit en grootschaligheid. Tegelijkertijd stelde de burger zich steeds afhankelijker op van staat en markt en hebben corporaties hebben zich verzelfstandigd en vergroot waardoor zij verder af zijn komen te staan van hun oorspronkelijke doelstellingen. Ondertussen begeven nieuwe generaties zich in toenemende mate in meer horizontale structuren. Ze bewegen zich in allerlei (onzichtbare) netwerken en zijn via nieuwe, snelle structuren maatschappelijk en politiek betrokken.4 Hiërarchische top-down organisaties worden vervangen door flexibele, driedimensionale, rizhomatische structuren.
Zowel voor ontwikkelaars als voor beheerders vraagt het omschakelen naar ontwikkelend beheer een behoorlijke mentaliteitsverandering. Enerzijds vanwege hun gewoonte te werken met vaststaande eindbeelden en hun grote afstand tot de eindgebruiker, anderzijds vanwege de enorme kloof tussen beide disciplines. Bij ontwikkelend beheer wordt het vastomlijnde eindbeeld losgelaten, de afstand verkleind en de kloof overbrugd. Zowel ontwikkelaars als beheerders gaan tot nu toe graag uit van vaststaande gegevens. Voor verandering van dat beeld, of het nu het te ontwikkelen beeld van de ontwikkelaar of te beheren beeld van de beheerder betreft, is vaak weinig ruimte. Behalve hun gedeelde liefde voor het vaststaande eindbeeld en grote afstand tot de eindgebruiker, lijken beide disciplines verder in geen enkel opzicht op elkaar. Ontwikkelaars denken vaak in termen als ‘nieuw’ en ‘anders’ en werken het liefst met een schone lei, grote investeringen, een lange planhorizon en dito afschrijvingstermijn. Beheerders zijn op hun beurt vooral bezig met behoud van het bestaande. Zij zijn gewend om te werken met een relatief snelle uitvoering en maximale kostenbesparing. Binnen woningbouwcorporaties en gemeenten hebben beide disciplines hun eigen afdeling, organisatie, beleid en directie en is de burger een duidelijk omschreven doelgroep die vaak pas aan het einde van ontwikkelingstrajecten of onderhoudsplannen in beeld komt.
Als beide werelden samensmelten gaan ontwikkelaars gebruik maken van de structurele aandacht, kennis, potentie en investeringsstromen die besloten liggen in het domein van het beheer, en gaan beheerders de slagkracht van ontwikkeling inzetten voor de waardeontwikkeling van hun vastgoed. Maaike Schravesande verwoordt het als volgt: ‘De ontwikkelende beheerder is lange termijn betrokken bij zijn project en stuurt deze allereerst op een gezonde exploitatie, maar zeker ook op structurele waardevermeerdering, door zijn bezit (gefaseerd) te onderhouden en verbeteren.'(5) Een gebouw of gebied wordt dan vanuit een lopende exploitatie tegelijkertijd zowel beheerd als ontwikkeld. Iets dat voor bijvoorbeeld woningbouwcorporaties die vooralsnog niet hun vastgoed zelf maar het huurcontract als core-business zagen een nieuwe aanpak is.
Bij een dergelijke manier van werken staat niet langer het eindbeeld centraal, maar in plaats daarvan de weg daar naar toe. Een weg waarbij meer ruimte is voor onbepaaldheid, multidisciplinariteit, continuïteit en co-creatie, met als uiteindelijk resultaat veel specifieker en diverser ontwerpen voor de gebouwde omgeving. Voor architectuur en stedenbouw van de dagelijkse leefomgeving betekent dat dat ontwerpen geen bedachte totaal-composities meer zijn maar dragers/grotere structuren die vervolgens vrij ingevuld kunnen worden, of dat zij zich juist toeleggen op de vormgeving van precieze passtukken of interventies als een soort acupunctuur voor de stad. Ontwerpen richten zich dan niet op de oplevering alleen, maar op de totale levensduur van een wijk of bouwwerk; ontwerpen zijn nooit af. De stedelijke omgeving wordt dan niet vanuit een tabula rasa mentaliteit geheel opnieuw vormgegeven – waarbij geschiedenis en verborgen potenties weggevaagd worden – maar ook niet met zijden handschoenen aan beheerd – waarbij de drang tot handhaving van de status quo ontwikkeling van sluimerende potenties in de weg staat. Ontwikkelend beheer is vooral een pleidooi voor zowel het beleidsmatig, ontwerptechnisch, organisatorisch en financieel uit elkaar trekken van verschillende schaalniveau’s als het toelaten van onbepaaldheid door fasering; grote logge woningbouwcorporaties en ontwikkelaars zouden zich moeten vernieuwen tot organisaties waarbinnen kleinschaliger en flexibeler gewerkt kan worden en waarbij meer ruimte ontstaat voor meer en kleinere partijen om bij te dragen aan de doorontwikkeling van de bestaande stad.
Tabula non rasa, kortsluitende transformaties
Met een dergelijke manier van werken wordt het belang van het kijken naar dat wat er is urgenter. Men ontwikkelt niet meer voor abstracte doelgroepen uit de koker van de SmartAgent, maar voor en met specifieke eindgebruikers op een specifieke plek, resources benuttende die ter plekke reeds voorhanden zijn.6 Resources in de meest brede zin van het woord: naast bestaande gebouwen en/of materialen, worden ook lokale kennis, energie, netwerken en kapitaal hiertoe gerekend.
Beleidsmakers, stedenbouwers en architecten denken ‘hun’ locaties vaak goed te kennen, er bestaan immers tekeningen en statistische gegevens van. Maar deze manier van kijken doet weinig recht aan de stad. Onder deze formele lagen op papier zijn in de loop van de tijd immers andere lagen gegroeid die slechts zijn op te sporen als men het vogelvlucht-perspectief verlaat en in de geleefde stad duikt. Vaak ontdekt men dan nieuwe, geleefde programma’s die veel zeggen over de behoeftes maar ook over de potenties van een plek. Een dynamiek die tot nu toe vaak klem zit in de meer statische aard van stedenbouw en architectuur en die voor stedenbouwers, ontwerpers en beleidsmakers vaak verborgen blijft omdat zij zich doorgaans door meer formele en institutionele gegevens laten leiden. Als zij hun vogelvlucht perspectief inruilen voor de blik van een antropoloog en zelf de wijk, straat het gebouw ingaan om te ervaren wat er zich op informeel niveau afspeelt, hebben zij en grotere kans deze ongeziene lagen te ontmoeten. Zoals Marcel Proust al eens schreef: ‘Bij de ware ontdekkingsreis gaat het niet om het verkennen van nieuw terrein, maar om het zien met andere ogen.’
Plekken wordt anders gebruikt dan ooit is bedacht, de culturele dynamiek is in de loop van tijd van binnen uit gegroeid en bevat zaken, verhalen en gebruiken die niet op kaarten staan ingetekend. Ook statistieken sluiten een hoop gegevens buiten en geven alleen antwoorden op de vragen die gesteld zijn. Zo sluiten zij bij voorbaat onverwachte thematieken uit die men pas tegenkomt als men zonder vooropgesteld doel door de straten slentert. Slaat men deze manier van kijken over dan is het resultaat een inwisselbare stedelijke vernieuwing waarbij iedere nieuwe wijk lijkt op zowel de vorige als de volgende. Ze zijn geïnspireerd op dezelfde brandingmethoden waarin een schitterende toekomsthorizon een meer eigen, werkelijke en ook kansrijke identiteit die gebaseerd is op de genius loci van de plek zelf, overschaduwt.
Reeds aan het begin van de twintigste eeuw pleitte Nikolai Anziferov, een geograaf uit Sint-Petersburg, voor het ondernemen van stedelijke excursies als aanvulling op onderzoek in bibliotheken en cartografie. ‘He can be seen as one of the forerunners of urban and cultural studies, for whom travel, careful observation of daily routine, intensive involvement in place, and the banality of transitory places were important’.7 Dit zo gedetailleerd kijken naar dat wat er is een eeuw later nog steeds geen gemeengoed, maar wordt door steeds meer ontwerpers als leidraad voor ontwikkeling genomen. Cultureel planoloog Hans Venhuizen geeft de kwaliteiten van de bestaande omgeving een prominente rol in gebiedsontwikkeling, niet door ze ‘te bevriezen of verpretparken’ maar door ze in te te zetten als ‘humus voor vernieuwing’.(8) Hij gaat daarbij niet alleen uit van cultureel erfgoed, maar ook van actueel cultureel ‘goed’.9 Ook 2012 architecten komt tot voorstellen voor transformaties van de bestaande gebouwde omgeving door eerst vooral goed te kijken naar dat wat er is en de gevonden zaken vervolgens op slimme wijze met elkaar te verbinden. Het ontwerp is dan geen nieuw bedachte utopie maar een slimme kortsluiting van reeds bestaande elementen. Zogenaamde oogstkaarten – waarop restmaterialen uit de nabije omgeving worden geïnventariseerd – en ‘stroomkaarten’ – waarop in-en output van kapitaal, water, energie, voedsel etc. op specifieke plekken worden weergegeven – zijn onmisbare en allesbepalende instrumenten bij het ontwerpen van dit soort kortsluitende transformaties. Het gaat om de kunst van het verbinden van lokale krachten en mogelijkheden tot nieuwe perspectieven.
Architect Bas van Vlaenderen ontwikkelde het concept ‘van portiekflat tot flexibel gebouw’. In een SEV-publicatie die begin dit jaar uitkwam, laat hij middels tekeningen en maquettes een zoektocht zien naar het openbreken en flexibel maken van de portiekflat met het oog op veronderstelde nieuwe behoeften op de woningmarkt, en ook bij de huidige bewoners.(10) Omdat transformatie in één keer vaak niet mogelijk is vanwege het investeringsniveau en de positie van zittende huurders stelt ook Van Vlaenderen ontwikkelend beheer voor als strategie. Door te beginnen met relatief kleine ingrepen zoals het toevoegen van leidingschachten en een goede buitenruimte worden de indelingsmogelijkheden van de woningen enorm vergroot. Dit zijn ingrepen die op schaal van de woningcorporatie uitgevoerd kunnen worden. De transformatie van de portieketageblokken tot verzamelingen unieke combinaties woningtypes zou zich vervolgens in de loop van de tijd – al dan niet door gebruikers zelf – kunnen voltrekken.
Kunst-, zelfbeheer- en tussentijdprojecten als bakermat van ontwikkelend beheer
Terwijl ontwikkelend beheer samen met ideeën over natuurlijke wijkvernieuwing en organische stedenbouw, als nieuwe denkramen schoorvoetend terrein aftasten in de stedelijke vernieuwingspraktijk en door een landelijke instituut als het KEI, kenniscentrum voor stedelijke vernieuwing te Rotterdam, worden omarmd als thema’s ter verdere verdieping en concretisering, komen we haar in de alternatieve sfeer, binnen het domein van de kunst en bij tussentijdprojecten al langer tegen. Als reaktie op de gangbare stedelijke praktijk werden vanaf de jaren ’90 projecten ontwikkeld die naast een kritiek op de praktijk ook alternatieven formuleerden en uitprobeerden. Ontwikkelend beheer maakte daar meer of minder bewust vaak een onderdeel van uit. Complexen als het NDSM-terrein, een culturele broedplaats op een voormalig scheepswerfterrein in Amsterdam Noord, en het woonwerkcomplex de Grote Pyr in een oude HBS in Den Haag, kozen min of meer noodgedwongen vanwege gebrek aan kapitaal, maar ook uit ideële overwegingen voor het ontwikkelend beheren van hun lokatie.11 Naast kostenbesparing geeft het de bewoner/gebruiker een grotere betrokkenheid bij de hem direct omringende gebouwde omgeving en leidt het tot een diverser en persoonlijker stad. Beide complexen kennen geen opleveringsmoment vóór ingebruikname van het complex, maar blijven zich gedurende het gebruik steeds verder ontwikkelen, en kennen dus vele opleveringsmomenten achtereen. Dat betekent dat niet vooraf de gehele financiering bijeen hoeft te zijn, maar dat deze gaandeweg kan worden gespaard of verzameld. Ook betekent het dat tussendoor de plannen en ontwerpen kunnen worden gewijzigd al naar gelang nieuwe inzichten geboren worden.
Het kunstproject ‘Care-taker’ van Jeanne van Heeswijk en Dennis Kaspori agendeerde in 2006/2007 het belang van een handelingsbekwame conciërge als de ogen en oren in de wijk ten behoeve van de herontwikkeling van een bestaand bouwblok in de Indische Buurt in Amsterdam. ‘De huis-meester als ‘care-taker’ is de belichaming van deze nieuwe corporatie, degene die niet alleen zorg neemt over de gemeenschap van een woonblok maar daarin ook zorg draagt voor een verdere emancipatie van deze kleine gemeenschap. De huis-meester staat ter dienste van de bewoners maar fungeert tegelijkertijd als oog en oor van het woonblok. De huismeester krijgt inzicht in de wensen, verlangens en ambities van de bewoners. Hij zal proberen hen te helpen hun kleine wensen en verlangens te realiseren en tegelijkertijd te peilen welke grotere ambitie hierachter verscholen gaat. De huis-meester zal proberen deze te vertalen in een concreet collectief programma. Een programma dat bewoners een aandeel kan geven in de verdere ontwikkeling van hun eigen leefomgeving.'(12) De beheerder wordt hier letterlijk ingezet als input-verzamelaar voor ontwikkeling.
Café/restaurant van het Free Architecture Surf Terrain in Scheveningen. Foto: Iris Schutten
De uitgegraven bunker bij het Free Architecture Terrain in Scheveningen. Foto: Jeroen Jongeleen, herkomst: Trendbeheer
Badgast, artist in residence programma en Cinema aan zee van Satellietgroep. Ontwerp: Refunc architecten. Foto: Rob te Riet, herkomst: Satellietgroep
Ook het tussentijdproject F.A.S.T. – Free Architecture Surf Terrain – in Scheveningen, laat zien hoe beheer en ontwikkeling samen kunnen gaan. Gedurende enkele jaren is een braakliggend terrein aan het noordelijk havenhoofd in Scheveningen omgetoverd tot surfhotel annex restaurant en werkplaatsen. Er is geen sprake van een vastomlijnd eindbeeld en gebruikers zijn er in grote mate mede-ontwikkelaars en gaan verbanden aan met organisaties uit de omgeving. F.A.S.T., maar ook andere recente tussentijdprojecten zoals het Schieblock in Rotterdam en H-spot in Amsterdam hebben tevens de ambitie de tussentijd te ontstijgen en van betekenis te zijn voor de uiteindelijke tijd. Zij hopen vanuit het ontwikkelend beheren in de tussentijd door te groeien naar de voortdurende tijd. Je zou ze kunnen zien als de testcases en voorbodes van een nieuw soort beherende ontwikkelaars. Deze projecten vormen zo een eigen antwoord op de door de recessie stilvallende bouwprojecten. Niet met diepzinnige theoretische verhalen maar ontwikkelend door te doen, met de plek zelf als uitgangspunt. Zou een dergelijke vorm van ontwikkelend beheer ook denkbaar zijn in meer alledaagse situaties?
Slow City, ontwikkelend beheer op schaal van een woonwijk
Het ontwerpvoorstel Slow City doet schetst wat ontwikkelend beheer zou kunnen betekenen voor een naoorlogse herstructureringswijk.13 Het voorstel vormt een reaktie op de plannen voor de herstructurering van Transvaal in Den Haag, een multiculturele, vooroorlogse wijk gelegen aan de rand van het centrum en geflankeerd door de Haagse Markt. In navolging van de reeds getransformeerde delen Zuid en Midden Transvaal werd voor het noordelijk deel voorgesteld een deel van de wijk te slopen voor de realisatie van voornamelijk koopwoningen en aan de rand van de wijk een groot multicultureel Leisure Centre te bouwen. Terwijl ‘Oud Transvaal’ een hoogstedelijke locatie is, heeft ‘Nieuw Transvaal’ het karakter van een buitenwijk vol standaard rijtjeshuizen met kleine achtertuinen, representatieve parken en nette woonstraten. De huidige kenmerken van de wijk – kleinschaligheid, diversiteit en stedelijkheid – werden niet meegenomen. Met deze verandering van identiteit wordt het stedelijk leven uit de wijk gefilterd: de levendigheid van bedrijven en winkels, de diversiteit aan functies, sferen en bevolkingsgroepen en de marginaliteit.
Slow City beoogt kleinschalige interventies in het stedelijke weefsel van Transvaal Noord, Den Haag. Ontwerpers: Like Bijlsma & Iris Schutten, herkomst: Ontwerpvoorstel Slow City, Laboratorium voor de Tussentijd
Het idee achter Slow City is dat bij transformatie van de wijk niet meer gestreefd wordt naar de realisatie van het stedelijk gemiddelde maar dat de bestaande wijk voldoende aanleidingen heeft om van binnen uit versterkt te worden. Het model gaat ervan uit dat flux en verandering eigenlijk al gaande zijn vóórdat van fysieke transformatie sprake is. De wijk wordt immers allang niet meer gebruikt hoe die ooit ontworpen is. Uit onderzoek van Ergün Erkocu blijkt bijvoorbeeld dat moskeeën in woonhuizen zijn gekropen, startend ondernemerschap zich op zoldertjes heeft gevestigd, kinderen op straat spelen en dat er wordt getuinierd achter dichtgetimmerde bouwblokken.14 Daarnaast bleek in Transvaal sprake van een slechte kwaliteit van de openbare ruimte, een resultaat van de vernieuwingsdrift in de jaren ’80. Er zijn veel blinde gevels, de relatie tussen pleinen en de aangrenzende bebouwing is vaak gebrekkig, de randen zijn meestal niet publiek geprogrammeerd en de plinten zijn vaak bewust ontworpen als buffer tussen het wonen en de openbare ruimte. Ze zijn gevuld met bergingen en entrees, en worden gemarkeerd door een opeenvolging van barrières: hekjes, haagjes, hoogteverschillen.
Slow City gebruikt het geleefd programma om deze slecht functionerende delen van de wijk aan te pakken middels de strategie van archipunctuur; kleinschalige interventies in het stedelijke weefsel huisvesten het geleefd programma waarvoor tot nu toe geen ruimte is in de wijk. Niet de gemiddelde norm uit een Distributie Planologisch Onderzoek of de algemene uitkomsten van marktonderzoeken maar de kleine verhalen uit het alledaagse leven vormen de leidraad voor verbetering van de wijk. Door naast deze impuls voor het publieke domein de regels waaronder architectuur en stedenbouw tot stand komen te veranderen wordt vervolgens een meer geleidelijke ontwikkeling van de wijk in het private domein mogelijk. Planologische, stedenbouwkundige en privaatrechtelijke kaders worden gewijzigd zodat ruimte ontstaat voor zelfbouw en co-creatie binnen de woningvoorraad waarbij uiteenlopende partijen kunnen meebeslissen, mee-ontwikkelen, mee-investeren en/of meebouwen aan de wijk. Naast dat zo een gelaagder stad ontstaat, wordt op deze manier ruimte gegeven aan mensen of organisaties die langer met een buurt verbonden blijven dan de gemiddelde projectontwikkelaar en ontstaat ruimte voor diversiteit in vorm, typologie, programma, prijs, beheer- en eigendomsvormen.
In navolging van het verlaten van het stedenbouwkundig masterplan zijn deze interventies geen afgeronde architectonische composities, maar een vorm van stedelijke bricolage waarbij de bestaande bebouwing met architectonische passtukken wordt verrijkt. Woningen worden niet bloksgewijs neergehaald, maar stuk voor stuk vervangen of naar eigen inzicht gerenoveerd of verbouwd. De begane grond wordt in gebruik genomen als werkplaats of winkel en woningen kunnen naar believen worden samengevoegd of gesplitst. Op deze wijze ontstaat een gelaagde wijk waaraan de geschiedenis af te lezen is. De ruimtelijke kwaliteit is dan geen hermetisch stedenbouwkundig of architectonisch ideaalbeeld, maar geeft ruimte aan verschillende visies tegelijkertijd en op dezelfde plek.
Stedelijke bricolage; de bestaande bebouwing wordt met architectonische passtukken verrijkt. Ontwerpers: Like Bijlsma en Iris Schutten, herkomst: Ontwerpvoorstel Slow City, Laboratorium voor de Tussentijd
Ruimte voor complexiteit en dynamiek
Deze werkwijze betekent een verschuiving van het generieke naar het specifieke, van het universele naar het lokale en van het stoïcijnse naar het incrementele. Het opent de weg naar een stad waar ruimte wordt gemaakt voor verschil. Bestuurskundige Paul Frissen beschreef in zijn boek ‘De staat van verschil’ in 2007 al de contradictie tussen ‘het gecentraliseerde gelijkheidsdenken waarop de moderne staat – gemeentes en ook woningbouwcorporaties – zich vaak baseren en een effectiever denken over de decentraal heersende macht van het verschil’.15 Zowel voor architectuur als voor de stedelijke vernieuwing is ‘ruimte voor verschil’ een vruchtbaarder uitgangspunt dan de ‘utopie van gelijkheid en uniformiteit’. Het ideaal van gelijkheid krijgt immers totalitaire trekken als het gemiddelde de algemeen heersende norm wordt, die de samenleving tot in haar puntjes reguleert. Het beleid van woningcorporaties die vaak grote hoeveelheden bezit hebben lijkt daar erg op. De trend tot vergroting van de macht van onderop maakt aan deze uniformering een einde. Het toenemend aantal Bedrijven Investerings Zones, de groeiende interesse van verenigingen/coöperaties van bewoners om als Bedrijven Investeringszones te gaan functioneren en de mogelijkheden van crowdfunding en microfinanciering naast verkleining van de macht van bovenaf door de verminderde financieringsmogelijkheden van overheid en grote ontwikkelaars leiden tot een stedenbouwkundige en architectonische praktijk die specifieker zullen zijn en die meer uit zullen gaan van het principe van ontwikkelend beheer.16 Hierdoor ontstaat ruimte voor een complexere en dynamischer praktijk waarin vraaggestuurde ontwikkeling de overhand krijgt ten opzichte van de aanbodsgestuurde ontwikkelingen van de laatste decennia.
Wie kiest voor ontwikkelend beheer gaat ervan uit dat een wijk, straat of gebouw nooit af is. De factor tijd wordt dan van groter belang in de stad en stedelijkheid in gelaagde variëteit krijgt de ruimte.
Iris Schutten, januari 2011
Bronnen
- Onder andere Marion de Haan van New Urban Link verwijst naar de zogenaamde ‘Kondratiev golf’, waarbij binnen de economie cycli van opgang, bloei, neergang en crisis worden herkend die ongeveer vijftig of zestig jaar duren. De crises vallen samen met grote maatschappelijke veranderingen zoals de industriële revolutie en opkomst van de spoorwegen. Na iedere crisis ziet de wereld er compleet anders uit en zijn de spelregels en spelers van de economie enorm veranderd. De gedachte is dat we ons momenteel op eenzelfde soort keerpunt bevinden.
- Ontwikkelend beheer is door Iris Schutten geformuleerd als één van de eindconclusies van het Laboratorium voor de Tussentijd, zie ook de publicatie: Sabrina Lindemann en Iris Schutten, Stedelijke transformatie in de tussentijd, Hotel Transvaal als impuls voor de wijk, Amsterdam, april 2010.
- Zie ook: Maaike Schravesande, ‘Het Mac Gyver tijdperk, met een touwtje, oud kauwgommetje en een lucifer redt de ruimtelijke wereld zich uit de spelonken van de economische crisis’, Ruimtevolk, 1 maart 2011, http://ruimtevolk.nl/blog/het-mac-gyver-tijdperk/
- Zie ook Joop Hazenberg, Change – Hoe de netwerkgeneratie Nederland gaat veroveren, uitgeverij Balans, Amsterdam, 2009
- Maaike Schravesande, Het Mac Gyver tijdperk, met een touwtje, oud kauwgommetje en een lucifer redt de ruimtelijke wereld zich uit de spelonken van de economische crisis, Ruimtevolk, 1 maart 2011, http://ruimtevolk.nl/blog/het-mac-gyver-tijdperk/
- SmartAgent is een is een belevingsonderzoek- en adviesbureau. Zij zijn onder andere bekend van hun doelgroep onderzoeken waarbij de maatschappij wordt verdeeld in 4 soorten consumenten – rode, blauwe, gele en groene – waaraan specifieke woonmilieus worden gekoppeld.
- Sophie Wolfrum (2009) in ‘Situational urbanism, performative urbanism, in: S. Wolfrum, W. Nerdinger, S. Schaubeck (red.), Multiple City. Stadkonzepte 1908-2008, Jovis Verlag 2008, p. 171-173
- Naar analogie van Paul Meurs, ‘In de ban van het land van ooit, de nieuwe toekomst van Nederland’, in: Hans Venhuizen, Geest en grond, Bureau Venhuizen i.s.m. Erfgoedhuis Zuid Holland, Rotterdam 2004.
- Bureau Venhuizen is een project- en onderzoeksbureau op het gebied van cultuur en ruimtelijke ordening. Het bureau richt zich op vestigings- en planningsprocessen in de ruimtelijke ordening en neemt daarbij cultuur als vertrekpunt. Cultuur wordt breed opgevat als cultuurhistorie, erfgoed en kunst, maar ook als de verzameling actuele cultuur van de bewoners van een streek.
- Bas van Vlaenderen, Van portiekflat tot flexibel gebouw, SEV, januari 2011, http://www.sev.nl/publicaties/publicatie.asp?code_pblc=1033
- De NDSM-werf en Grote Pyr zijn twee projecten van Architectuurwerkplaats de Ruimte waarbij eindgebruikers mede-ontwikkelaars zijn en een grote invloed hebben op het projectmanagement, ontwerp, de bouw en het beheer van hun lokatie. De NDSM-werf, een voormalige scheepswerf, gelegen aan het IJ in Amsterdam-Noord, is een grote, culturele broedplaats, hier werken 250 kunstenaars op het gebied van beeldende kunst, vormgeving, theater, film, media en architectuur en bevat onder andere een skatepark, ateliers, werkplaatsen en een horecavoorziening. De Grote Pyr is een monumentale HBS uit 1907 in Den Haag, die vanaf 1999 is èn wordt verbouwd tot duurzaam woon- en werkgebouw. Het gebouw huisvest ± 15 bedrijven, 25 woningen, een restaurant, oefenruimtes, gymzaal en een lezingenzaal.
- Care-taker is een project van Dennis Kaspori en Jeanne van Heeswijk in samenwerking met Jeroen Hiemstra en Annet van Otterloo in het kader van de tentoonstelling ‘Transformatorhuizen’ die van 3 november tot 16 december 2006 plaatsvond in architectuurcentrum 66East in Amsterdam. Zie ook http://www.care-taker.nl/
- Slow City is een stedenbouwkundig voorstel van Like Bijlsma (Suboffice) en Iris Schutten, verricht in het kader van het Laboratorium voor de Tussentijd van Hotel Transvaal.
- Ergün Erkoçu is architect en oprichter van Concept 0031. Het onderzoek ‘Informeel Transvaal’ verrichtte hij in het kader van het Laboratorium voor de Tussentijd van Hotel Transvaal.
- P. H. A. Frissen, De staat van verschil, een kritiek van de Gelijkheid, Amsterdam 2007
- Een Bedrijven Investeringszone is een afgebakend gebied waarbinnen ondernemers samen investeren in de aantrekkelijkheid van hun bedrijfsomgeving. Het is afgeleid van de Business Improvement Disctricts in de Verenigde Staten. Crowdfunding is een manier van financieren waarbij door het inzamelen van kleine bedragen van vele belangstellenden grote investeringen kunnen worden gedaan.